-
1 crier
crier [krie.ee]1 schreeuwen ⇒ gillen, roepen3 piepen ⇒ knarsen, kraken, krassen6 luidkeels verkondigen ⇒ zich luidkeels beklagen (over), luidkeels protesteren (tegen)♦voorbeelden:crier comme un sourd • hard schreeuwencrier comme un putois, un veau • schreeuwen als een oordeel, als een gekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schreeuwen ⇒ roepen, roepen om4 uitventen ⇒ venten met, omroepen♦voorbeelden:crier vengeance • om wraak schreeuwen, roepenv1) schreeuwen, roepen (om)3) piepen, knarsen4) vloeken [kleuren]5) kraaien, huilen8) uitventen -
2 insurger
insurger (s') (contre) [ẽsuurzĵee]〈 werkwoord〉1 in opstand komen (tegen) ⇒ zich verzetten, opstaan (tegen) -
3 discuter
discuter [dieskuutee]2 praten (over) ⇒ bespreken, bepraten♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bespreken ⇒ praten over, behandelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) discussiëren, praten2) bespreken, praten (over)3) betwisten4) tegenspreken -
4 gendarmer
gendarmer (se) [zĵãdaarmee]〈 werkwoord〉1 zich kwaad maken ⇒ heftig protesteren, opstuiven♦voorbeelden:1 se gendarmer contre qn., qc. • fel tekeergaan tegen iemand, ietsil a dû se gendarmer pour se faire obéir • hij moest flink opspelen voordat er naar hem geluisterd werd
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский